Geschiedenis van Ravenstein

Ravenstein werd in 1360 gesticht door Walraven (of Walram) van Valkenburg, leenman van de hertog van Brabant, die toen aan de oever van de Maas een kasteel liet bouwen, na daarvoor jarenlang vanuit zijn kasteel te Herpen tol te hebben geheven over het verkeer op de rivier. In 1364 probeerde de hertog tevergeefs een einde te maken aan deze praktijk door het kasteel te belegeren.

Walraven wordt opgevolgd door zijn halfbroer Reinoud die Ravenstein in 1380 stadsrechten verleent. Dat maakte de aanleg van de eerste vestingwerken mogelijk.

Reinoud van Valkenburg overlijdt kinderloos in 1397. Hij was getrouwd met Elisabeth van Kleef. Dat leidt ertoe dat graaf Adolf van Kleef tevens de heerschappij over Ravenstein gaat uitoefenen. De graaf werd in 1417 gepromoveerd tot hertog Adolf II.

In 1450 erft de zoon van de hertog, ook genaamd Adolf, het Land van Ravenstein van zijn vader. Deze Adolf jr. wordt soeverein ‘heer van Ravenstein’. Als zodanig wordt hij na zijn overlijden opgevolgd door zijn zoon Philips van Kleef (1456-1528). Deze vernieuwt de vestingwerken van Ravenstein. Hij is de grondlegger van het vestingwerk dat thans ‘Philips van Kleefbolwerck’ (anno 1509) heet.

Philips van Kleef laat geen wettige afstammelingen na. Als gevolg daarvan komt het Land van Ravenstein in 1528 weer direct in de Kleefse invloedssfeer, zulks onder hertog Willem IV van Kleef.   

In 1609 sterft hertog Johan Willem van Kleef waardoor Kleef en Ravenstein onder bestuur komen van de protestantse keurvorst van Brandenburg. Deze stond (tegen betaling) toe dat in de stad Ravenstein in 1621 (e.v.) door de Hollanders (de ‘Staatsen’) aarden vestingwerken naar oud-Nederlands model werden aangelegd.

In 1630 ging het Land van Ravenstein wederom over naar een nieuwe eigenaar, ditmaal naar het katholieke huis Pfalz-Neuburg. Het Staatse garnizoen verliet de stad tijdelijk, om in 1635 terug te keren. In 1641 werd er voor het protestantse garnizoen zelfs een kerk gebouwd. Thans noemt men deze de ‘garnizoenskerk’. Ravenstein bleef echter buiten de Republiek der Verenigde Nederlanden en behield de vrijheid van godsdienst. Het Land van Ravenstein werd hierdoor een toevluchtsoord voor kloosterorden die uit de Republiek waren gevlucht, terwijl katholieken van over de grens in kerken op Ravensteins grondgebied de mis bijwoonden. Bij de komst van de Fransen in 1672 trok het Staatse garnizoen zich weer terug. De aarden vestingwerken werden vervolgens gesloopt.

In 1735 werd in Ravenstein een nieuwe katholieke kerk gebouwd, de Sint-Luciakerk. Het is de enige Nederlandse kerk in Nederduitse barokstijl buiten de provincie Limburg. De bouw van de kerk werd gefinancierd uit de opbrengsten van ‘de Ravensteinse Loterij’. Deze loterij maakte het ook mogelijk op de plaats van de oude kerk het  gymnasium Aloysianum te stichten. Dit diende oorspronkelijk als kleinseminarie en heeft bestaan tot 1878. In 1905 werd het gesloopt en kwam er een raadhuis voor in de plaats, ontworpen door H.J. Caners. In 1978 werd ook dat gebouw gesloopt en vervangen door een nieuw gemeentekantoor. De ernaast liggende 18e eeuwse notariswoning werd in gebruik genomen als raadhuis. Het Loterijfonds, anno 1729, bestaat nog steeds.

In 1794 maakte de Franse bezetting een einde aan de autonomie van het Land van Ravenstein. In 1800 werden Ravenstein en het bijbehorende land verkocht aan de Bataafse Republiek. In 1814 werd Ravenstein deel van Noord-Brabant, een provincie van het Koninkrijk der Nederlanden. Onder Nederlands bestuur werd het kasteel in 1818 tot en met de fundamenten gesloopt. De Kasteelsepoort, die vanuit de stad toegang gaf tot de voorburcht van het kasteel bleef bestaan.